Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. zagen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für zaagt (Niederländisch) ins Deutsch

zaagt form of zagen:

zagen Verb (zaag, zaagt, zaagde, zaagden, gezaagd)

  1. zagen (ronken; snorren; knorren)
    schnarchen
    • schnarchen Verb (schnarche, schnarchst, schnarcht, schnarchte, schnarchtet, geschnarcht)

Konjugationen für zagen:

o.t.t.
  1. zaag
  2. zaagt
  3. zaagt
  4. zagen
  5. zagen
  6. zagen
o.v.t.
  1. zaagde
  2. zaagde
  3. zaagde
  4. zaagden
  5. zaagden
  6. zaagden
v.t.t.
  1. heb gezaagd
  2. hebt gezaagd
  3. heeft gezaagd
  4. hebben gezaagd
  5. hebben gezaagd
  6. hebben gezaagd
v.v.t.
  1. had gezaagd
  2. had gezaagd
  3. had gezaagd
  4. hadden gezaagd
  5. hadden gezaagd
  6. hadden gezaagd
o.t.t.t.
  1. zal zagen
  2. zult zagen
  3. zal zagen
  4. zullen zagen
  5. zullen zagen
  6. zullen zagen
o.v.t.t.
  1. zou zagen
  2. zou zagen
  3. zou zagen
  4. zouden zagen
  5. zouden zagen
  6. zouden zagen
diversen
  1. zaag!
  2. zaagt!
  3. gezaagd
  4. zagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für zagen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
schnarchen knorren; ronken; snorren; zagen snurken

Verwandte Definitionen für "zagen":

  1. in stukken verdelen door met een zaag heen en weer te gaan1
    • hij zaagt een stuk van de plank1

Wiktionary Übersetzungen für zagen:

zagen
verb
  1. in stukken delen door middel van een zaag

Cross Translation:
FromToVia
zagen sägen saw — cut with a saw
zagen jammern; meckern; plärren whinge — to complain or protest
zagen sägen sciercouper, fendre avec une scie.