Niederländisch
Detailübersetzungen für wegraken (Niederländisch) ins Deutsch
wegraken:
-
wegraken (verloren gaan; verliezen; kwijtraken; erbij inschieten)
verlieren; verloren gehen; vermissen; abhanden kommen; unterliegen-
verloren gehen Verb
-
abhanden kommen Verb (komme abhanden, kommst abhanden, kommt abhanden, kam abhanden, kamet abhanden, abhanden gekommen)
-
wegraken (flauwvallen)
ohnmächtig werden-
ohnmächtig werden Verb (werde ohnmächtig, wirst ohnmächtig, wird ohnmächtig, wurde ohnmächtig, wurdet ohnmächtig, ohnmächtig geworden)
-
Konjugationen für wegraken:
o.t.t.
- raak weg
- raakt weg
- raakt weg
- raken weg
- raken weg
- raken weg
o.v.t.
- raakte weg
- raakte weg
- raakte weg
- raakten weg
- raakten weg
- raakten weg
v.t.t.
- ben weggeraakt
- bent weggeraakt
- is weggeraakt
- zijn weggeraakt
- zijn weggeraakt
- zijn weggeraakt
v.v.t.
- was weggeraakt
- was weggeraakt
- was weggeraakt
- waren weggeraakt
- waren weggeraakt
- waren weggeraakt
o.t.t.t.
- zal wegraken
- zult wegraken
- zal wegraken
- zullen wegraken
- zullen wegraken
- zullen wegraken
o.v.t.t.
- zou wegraken
- zou wegraken
- zou wegraken
- zouden wegraken
- zouden wegraken
- zouden wegraken
diversen
- raak weg!
- raakt weg!
- weggeraakt
- wegrakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze