Niederländisch
Detailübersetzungen für vooruitzetten (Niederländisch) ins Deutsch
vooruitzetten:
-
vooruitzetten (vooropzetten; beginnen met; vooropstellen)
voraussetzen; vorsetzen; servieren-
voraussetzen Verb (setze voraus, setzest voraus, setzet voraus, setzete voraus, setzetet voraus, vorausgesetzt)
-
Konjugationen für vooruitzetten:
o.t.t.
- zet vooruit
- zet vooruit
- zet vooruit
- zetten vooruit
- zetten vooruit
- zetten vooruit
o.v.t.
- zette vooruit
- zette vooruit
- zette vooruit
- zetten vooruit
- zetten vooruit
- zetten vooruit
v.t.t.
- heb vooruitgezet
- hebt vooruitgezet
- heeft vooruitgezet
- hebben vooruitgezet
- hebben vooruitgezet
- hebben vooruitgezet
v.v.t.
- had vooruitgezet
- had vooruitgezet
- had vooruitgezet
- hadden vooruitgezet
- hadden vooruitgezet
- hadden vooruitgezet
o.t.t.t.
- zal vooruitzetten
- zult vooruitzetten
- zal vooruitzetten
- zullen vooruitzetten
- zullen vooruitzetten
- zullen vooruitzetten
o.v.t.t.
- zou vooruitzetten
- zou vooruitzetten
- zou vooruitzetten
- zouden vooruitzetten
- zouden vooruitzetten
- zouden vooruitzetten
diversen
- zet vooruit!
- zet vooruit!
- vooruitgezet
- vooruitzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vooruitzetten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
servieren | beginnen met; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten | aan tafel bedienen; bedienen; grootspreken; opdienen; opdissen; opscheppen; opsnijden; snoeven; voorschotelen; voorzetten |
voraussetzen | beginnen met; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten | aannemen; uitgaan van; veronderstellen |
vorsetzen | beginnen met; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten | ter overweging geven; voorleggen; voorschotelen |