Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorspellend (Niederländisch) ins Deutsch

voorspellend:

voorspellend Adjektiv

  1. voorspellend (vooruitziend)

Übersetzung Matrix für voorspellend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hellseherisch voorspellend; vooruitziend helderziend; met vooruitziende blik; profetisch; scherpziend; voorzeggend
voraussagend voorspellend; vooruitziend
weissagend voorspellend; vooruitziend

voorspellend form of voorspellen:

voorspellen Verb (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)

  1. voorspellen (wichelen)
    vorhersagen; voraussagen; prophezeien; weissagen; wahrsagen
    • vorhersagen Verb (vorhersage, vorhersagst, vorhersagt, vorhersagte, vorhersagtet, vorhersagt)
    • voraussagen Verb (sage voraus, sagst voraus, sagt voraus, sagte voraus, sagtet voraus, vorausgesagt)
    • prophezeien Verb (prophezeie, prophezeist, prophezeit, prophezeite, prophezeitet, prophezeit)
    • weissagen Verb
    • wahrsagen Verb (sage wahr, sagst wahr, sagt wahr, sagte wahr, sagtet wahr, wahrgesagt)

Konjugationen für voorspellen:

o.t.t.
  1. voorspel
  2. voorspelt
  3. voorspelt
  4. voorspellen
  5. voorspellen
  6. voorspellen
o.v.t.
  1. voorspelde
  2. voorspelde
  3. voorspelde
  4. voorspelden
  5. voorspelden
  6. voorspelden
v.t.t.
  1. heb voorspeld
  2. hebt voorspeld
  3. heeft voorspeld
  4. hebben voorspeld
  5. hebben voorspeld
  6. hebben voorspeld
v.v.t.
  1. had voorspeld
  2. had voorspeld
  3. had voorspeld
  4. hadden voorspeld
  5. hadden voorspeld
  6. hadden voorspeld
o.t.t.t.
  1. zal voorspellen
  2. zult voorspellen
  3. zal voorspellen
  4. zullen voorspellen
  5. zullen voorspellen
  6. zullen voorspellen
o.v.t.t.
  1. zou voorspellen
  2. zou voorspellen
  3. zou voorspellen
  4. zouden voorspellen
  5. zouden voorspellen
  6. zouden voorspellen
diversen
  1. voorspel!
  2. voorspelt!
  3. voorspeld
  4. voorspellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorspellen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
prophezeien voorspellen; wichelen influisteren; ingeven; souffleren; voortellen
voraussagen voorspellen; wichelen voortellen
vorhersagen voorspellen; wichelen influisteren; ingeven; souffleren; voortellen
wahrsagen voorspellen; wichelen voortellen; waarzeggen
weissagen voorspellen; wichelen voortellen

Verwandte Wörter für "voorspellen":


Verwandte Definitionen für "voorspellen":

  1. zeggen dat het gaat gebeuren1
    • de weerman voorspelt regen1

Wiktionary Übersetzungen für voorspellen:

voorspellen
verb
  1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen

Cross Translation:
FromToVia
voorspellen wahrsagen; die Zukunft vorhersagen; hellsehen augur — to foretell events; to exhibit signs of future events
voorspellen verheißen; ahnen lassen bode — to foreshow something; to augur
voorspellen vorhersagen; prognostizieren forecast — estimate future conditions
voorspellen vorhersagen predict — to state, or make something known in advance