Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. voorjokken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorjokken (Niederländisch) ins Deutsch

voorjokken:

voorjokken Verb (jok voor, jokt voor, jokte voor, jokten voor, voorgejokt)

  1. voorjokken (voorliegen)
    lügen; beschwindeln; schwindeln; erfinden; erdichten; ersinnen; fabulieren
    • lügen Verb (lüge, lügst, lügt, log, logt, gelogen)
    • beschwindeln Verb (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
    • schwindeln Verb (schwindele, schwindelst, schwindelt, schwindelte, schwindeltet, geschwindelt)
    • erfinden Verb (erfinde, erfindest, erfindet, erfand, erfandet, erfunden)
    • erdichten Verb (erdichte, erdichtest, erdichtet, erdichtete, erdichtetet, erdichtet)
    • ersinnen Verb
    • fabulieren Verb (fabuliere, fabulierst, fabuliert, fabulierte, fabuliertet, fabuliert)

Konjugationen für voorjokken:

o.t.t.
  1. jok voor
  2. jokt voor
  3. jokt voor
  4. jokken voor
  5. jokken voor
  6. jokken voor
o.v.t.
  1. jokte voor
  2. jokte voor
  3. jokte voor
  4. jokten voor
  5. jokten voor
  6. jokten voor
v.t.t.
  1. heb voorgejokt
  2. hebt voorgejokt
  3. heeft voorgejokt
  4. hebben voorgejokt
  5. hebben voorgejokt
  6. hebben voorgejokt
v.v.t.
  1. had voorgejokt
  2. had voorgejokt
  3. had voorgejokt
  4. hadden voorgejokt
  5. hadden voorgejokt
  6. hadden voorgejokt
o.t.t.t.
  1. zal voorjokken
  2. zult voorjokken
  3. zal voorjokken
  4. zullen voorjokken
  5. zullen voorjokken
  6. zullen voorjokken
o.v.t.t.
  1. zou voorjokken
  2. zou voorjokken
  3. zou voorjokken
  4. zouden voorjokken
  5. zouden voorjokken
  6. zouden voorjokken
diversen
  1. jok voor!
  2. jokt voor!
  3. voorgejokt
  4. voorjokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorjokken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beschwindeln voorjokken; voorliegen afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; misleiden; neppen; oplichten; tillen; verneuken; zwendelen
erdichten voorjokken; voorliegen bedenken; fantaseren; fingeren; simuleren; uitdenken; veinzen; verdichten; verzinnen; voorwenden
erfinden voorjokken; voorliegen bedenken; beschouwen; bespiegelen; evolueren; fantaseren; fingeren; in het leven roepen; maken; nadenken; ontwerpen; ontwikkelen; overdenken; overpeinzen; peinzen; scheppen; simuleren; uitdenken; uitvinden; veinzen; verdichten; verzinnen; voorwenden
ersinnen voorjokken; voorliegen bedenken; beschouwen; bespiegelen; fantaseren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
fabulieren voorjokken; voorliegen
lügen voorjokken; voorliegen jokken; liegen
schwindeln voorjokken; voorliegen duizelen; duizelig worden; erdoor loodsen; in de war maken; jokken; liegen