Niederländisch
Detailübersetzungen für voorjokken (Niederländisch) ins Deutsch
voorjokken:
-
voorjokken (voorliegen)
lügen; beschwindeln; schwindeln; erfinden; erdichten; ersinnen; fabulieren-
beschwindeln Verb (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
-
ersinnen Verb
Konjugationen für voorjokken:
o.t.t.
- jok voor
- jokt voor
- jokt voor
- jokken voor
- jokken voor
- jokken voor
o.v.t.
- jokte voor
- jokte voor
- jokte voor
- jokten voor
- jokten voor
- jokten voor
v.t.t.
- heb voorgejokt
- hebt voorgejokt
- heeft voorgejokt
- hebben voorgejokt
- hebben voorgejokt
- hebben voorgejokt
v.v.t.
- had voorgejokt
- had voorgejokt
- had voorgejokt
- hadden voorgejokt
- hadden voorgejokt
- hadden voorgejokt
o.t.t.t.
- zal voorjokken
- zult voorjokken
- zal voorjokken
- zullen voorjokken
- zullen voorjokken
- zullen voorjokken
o.v.t.t.
- zou voorjokken
- zou voorjokken
- zou voorjokken
- zouden voorjokken
- zouden voorjokken
- zouden voorjokken
diversen
- jok voor!
- jokt voor!
- voorgejokt
- voorjokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze