Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. voorgereden:
  2. voorrijden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorgereden (Niederländisch) ins Deutsch

voorgereden:

voorgereden Adjektiv

  1. voorgereden

Übersetzung Matrix für voorgereden:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vorausgefahren voorgereden
vorgefahren voorgereden

voorrijden:

voorrijden Verb (rijd voor, rijdt voor, reed voor, reden voor, voorgereden)

  1. voorrijden (voor de deur rijden)
    vorfahren; bis zur Tür
    • vorfahren Verb (fahre vor, fährst vor, fährt vor, fuhr vor, fuhrt vor, vorgefahren)
  2. voorrijden (vooraan rijden)
    vorfahren
    • vorfahren Verb (fahre vor, fährst vor, fährt vor, fuhr vor, fuhrt vor, vorgefahren)

Konjugationen für voorrijden:

o.t.t.
  1. rijd voor
  2. rijdt voor
  3. rijdt voor
  4. rijden voor
  5. rijden voor
  6. rijden voor
o.v.t.
  1. reed voor
  2. reed voor
  3. reed voor
  4. reden voor
  5. reden voor
  6. reden voor
v.t.t.
  1. ben voorgereden
  2. bent voorgereden
  3. is voorgereden
  4. zijn voorgereden
  5. zijn voorgereden
  6. zijn voorgereden
v.v.t.
  1. was voorgereden
  2. was voorgereden
  3. was voorgereden
  4. waren voorgereden
  5. waren voorgereden
  6. waren voorgereden
o.t.t.t.
  1. zal voorrijden
  2. zult voorrijden
  3. zal voorrijden
  4. zullen voorrijden
  5. zullen voorrijden
  6. zullen voorrijden
o.v.t.t.
  1. zou voorrijden
  2. zou voorrijden
  3. zou voorrijden
  4. zouden voorrijden
  5. zouden voorrijden
  6. zouden voorrijden
diversen
  1. rijd voor!
  2. rijdt voor!
  3. voorgereden
  4. voorrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorrijden [znw.] Nomen

  1. voorrijden (vooroprijden)
    Voranfahren

Übersetzung Matrix für voorrijden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Voranfahren vooroprijden; voorrijden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bis zur Tür voor de deur rijden; voorrijden
vorfahren voor de deur rijden; vooraan rijden; voorrijden