Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. voorbijzien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorbijzien (Niederländisch) ins Deutsch

voorbijzien:

voorbijzien Verb (zie voorbij, ziet voorbij, zag voorbij, zagen voorbij, voorbij gezien)

  1. voorbijzien
    vorbeisehen
    • vorbeisehen Verb (sehe vorbei, siehst vorbei, sieht vorbei, sah vorbei, saht vorbei, vorbeigesehen)

Konjugationen für voorbijzien:

o.t.t.
  1. zie voorbij
  2. ziet voorbij
  3. ziet voorbij
  4. zien voorbij
  5. zien voorbij
  6. zien voorbij
o.v.t.
  1. zag voorbij
  2. zag voorbij
  3. zag voorbij
  4. zagen voorbij
  5. zagen voorbij
  6. zagen voorbij
v.t.t.
  1. heb voorbij gezien
  2. hebt voorbij gezien
  3. heeft voorbij gezien
  4. hebben voorbij gezien
  5. hebben voorbij gezien
  6. hebben voorbij gezien
v.v.t.
  1. had voorbij gezien
  2. had voorbij gezien
  3. had voorbij gezien
  4. hadden voorbij gezien
  5. hadden voorbij gezien
  6. hadden voorbij gezien
o.t.t.t.
  1. zal voorbijzien
  2. zult voorbijzien
  3. zal voorbijzien
  4. zullen voorbijzien
  5. zullen voorbijzien
  6. zullen voorbijzien
o.v.t.t.
  1. zou voorbijzien
  2. zou voorbijzien
  3. zou voorbijzien
  4. zouden voorbijzien
  5. zouden voorbijzien
  6. zouden voorbijzien
diversen
  1. zie voorbij!
  2. ziet voorbij!
  3. voorbij gezien
  4. voorbijziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorbijzien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vorbeisehen voorbijzien