Niederländisch
Detailübersetzungen für viseer (Niederländisch) ins Deutsch
viseren:
-
viseren (doel beogen; aansturen op)
beabsichtigen; bezwecken-
beabsichtigen Verb (beabsichtige, beabsichtigst, beabsichtigt, beabsichtigte, beabsichtigtet, beabsichtigt)
-
Konjugationen für viseren:
o.t.t.
- viseer
- viseert
- viseert
- viseren
- viseren
- viseren
o.v.t.
- viseerde
- viseerde
- viseerde
- viseerden
- viseerden
- viseerden
v.t.t.
- heb geviseerd
- hebt geviseerd
- heeft geviseerd
- hebben geviseerd
- hebben geviseerd
- hebben geviseerd
v.v.t.
- had geviseerd
- had geviseerd
- had geviseerd
- hadden geviseerd
- hadden geviseerd
- hadden geviseerd
o.t.t.t.
- zal viseren
- zult viseren
- zal viseren
- zullen viseren
- zullen viseren
- zullen viseren
o.v.t.t.
- zou viseren
- zou viseren
- zou viseren
- zouden viseren
- zouden viseren
- zouden viseren
diversen
- viseer!
- viseert!
- geviseerd
- viserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für viseren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beabsichtigen | aansturen op; doel beogen; viseren | bedoelen; beogen; ergens iets mee willen zeggen; ten doel hebben; voornemen |
bezwecken | aansturen op; doel beogen; viseren | bedoelen; beogen; ergens iets mee willen zeggen; ten doel hebben |