Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. verviervoudigen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verviervoudigen (Niederländisch) ins Deutsch

verviervoudigen:

verviervoudigen Verb (verviervoudig, verviervoudigt, verviervoudigde, verviervoudigden, verviervoudigd)

  1. verviervoudigen
    vervierfachen
    • vervierfachen Verb (vervierfache, vervierfachst, vervierfacht, vervierfachte, vervierfachtet, vervierfacht)

Konjugationen für verviervoudigen:

o.t.t.
  1. verviervoudig
  2. verviervoudigt
  3. verviervoudigt
  4. verviervoudigen
  5. verviervoudigen
  6. verviervoudigen
o.v.t.
  1. verviervoudigde
  2. verviervoudigde
  3. verviervoudigde
  4. verviervoudigden
  5. verviervoudigden
  6. verviervoudigden
v.t.t.
  1. heb verviervoudigd
  2. hebt verviervoudigd
  3. heeft verviervoudigd
  4. hebben verviervoudigd
  5. hebben verviervoudigd
  6. hebben verviervoudigd
v.v.t.
  1. had verviervoudigd
  2. had verviervoudigd
  3. had verviervoudigd
  4. hadden verviervoudigd
  5. hadden verviervoudigd
  6. hadden verviervoudigd
o.t.t.t.
  1. zal verviervoudigen
  2. zult verviervoudigen
  3. zal verviervoudigen
  4. zullen verviervoudigen
  5. zullen verviervoudigen
  6. zullen verviervoudigen
o.v.t.t.
  1. zou verviervoudigen
  2. zou verviervoudigen
  3. zou verviervoudigen
  4. zouden verviervoudigen
  5. zouden verviervoudigen
  6. zouden verviervoudigen
diversen
  1. verviervoudig!
  2. verviervoudigt!
  3. verviervoudigd
  4. verviervoudigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verviervoudigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vervierfachen verviervoudigen

Wiktionary Übersetzungen für verviervoudigen:


Cross Translation:
FromToVia
verviervoudigen vervierfachen quadruple — to multiply by four