Niederländisch
Detailübersetzungen für verslepen (Niederländisch) ins Deutsch
verslepen:
-
verslepen
verschleppen-
verschleppen Verb (verschleppe, verschleppst, verschleppt, verschleppte, verschlepptet, verschleppt)
-
Konjugationen für verslepen:
o.t.t.
- versleep
- versleept
- versleept
- verslepen
- verslepen
- verslepen
o.v.t.
- versleepte
- versleepte
- versleepte
- versleepten
- versleepten
- versleepten
v.t.t.
- heb versleept
- hebt versleept
- heeft versleept
- hebben versleept
- hebben versleept
- hebben versleept
v.v.t.
- had versleept
- had versleept
- had versleept
- hadden versleept
- hadden versleept
- hadden versleept
o.t.t.t.
- zal verslepen
- zult verslepen
- zal verslepen
- zullen verslepen
- zullen verslepen
- zullen verslepen
o.v.t.t.
- zou verslepen
- zou verslepen
- zou verslepen
- zouden verslepen
- zouden verslepen
- zouden verslepen
diversen
- versleep!
- versleept!
- versleept
- verslepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verslepen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
verschleppen | verslepen | disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegmaken; zoek maken; zoekmaken |
Computerübersetzung von Drittern: