Niederländisch
Detailübersetzungen für verleren (Niederländisch) ins Deutsch
verleren:
-
verleren
Konjugationen für verleren:
o.t.t.
- verleer
- verleert
- verleert
- verleren
- verleren
- verleren
o.v.t.
- verleerde
- verleerde
- verleerde
- verleerden
- verleerden
- verleerden
v.t.t.
- ben verleerd
- bent verleerd
- is verleerd
- zijn verleerd
- zijn verleerd
- zijn verleerd
v.v.t.
- was verleerd
- was verleerd
- was verleerd
- waren verleerd
- waren verleerd
- waren verleerd
o.t.t.t.
- zal verleren
- zult verleren
- zal verleren
- zullen verleren
- zullen verleren
- zullen verleren
o.v.t.t.
- zou verleren
- zou verleren
- zou verleren
- zouden verleren
- zouden verleren
- zouden verleren
diversen
- verleer!
- verleert!
- verleerd
- verlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verleren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
verlernen | verleren | afleren; ontwennen |