Niederländisch
Detailübersetzungen für vergelen (Niederländisch) ins Deutsch
vergelen:
-
vergelen
Konjugationen für vergelen:
o.t.t.
- vergeel
- vergeelt
- vergeelt
- vergelen
- vergelen
- vergelen
o.v.t.
- vergeelde
- vergeelde
- vergeelde
- vergeelden
- vergeelden
- vergeelden
v.t.t.
- heb vergeeld
- hebt vergeeld
- heeft vergeeld
- hebben vergeeld
- hebben vergeeld
- hebben vergeeld
v.v.t.
- had vergeeld
- had vergeeld
- had vergeeld
- hadden vergeeld
- hadden vergeeld
- hadden vergeeld
o.t.t.t.
- zal vergelen
- zult vergelen
- zal vergelen
- zullen vergelen
- zullen vergelen
- zullen vergelen
o.v.t.t.
- zou vergelen
- zou vergelen
- zou vergelen
- zouden vergelen
- zouden vergelen
- zouden vergelen
diversen
- vergeel!
- vergeelt!
- vergeeld
- vergelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vergelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vergilben | vergelen |
Wiktionary Übersetzungen für vergelen:
vergelen
Cross Translation:
verb
vergelen
-
geel worden door veroudering of invloed van de omgeving
- vergelen → vergilben
verb
-
intransitiv: im Laufe der Zeit seine Ursprungsfarbe verlieren und einen gelblichen Ton annehmen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vergelen | → vergilben | ↔ jaunir — rendre jaune, peindre ou teindre en jaune. |