Niederländisch
Detailübersetzungen für verbroederen (Niederländisch) ins Deutsch
verbroederen:
-
verbroederen
verbrüdern; aussöhnen; fraternisieren; versöhnen-
fraternisieren Verb (fraternisiere, fraternisierst, fraternisiert, fraternisierte, fraternisiertet, fraternisiert)
Konjugationen für verbroederen:
o.t.t.
- verbroeder
- verbroedert
- verbroedert
- verbroederen
- verbroederen
- verbroederen
o.v.t.
- verbroederde
- verbroederde
- verbroederde
- verbroederden
- verbroederden
- verbroederden
v.t.t.
- heb verbroederd
- hebt verbroederd
- heeft verbroederd
- hebben verbroederd
- hebben verbroederd
- hebben verbroederd
v.v.t.
- had verbroederd
- had verbroederd
- had verbroederd
- hadden verbroederd
- hadden verbroederd
- hadden verbroederd
o.t.t.t.
- zal verbroederen
- zult verbroederen
- zal verbroederen
- zullen verbroederen
- zullen verbroederen
- zullen verbroederen
o.v.t.t.
- zou verbroederen
- zou verbroederen
- zou verbroederen
- zouden verbroederen
- zouden verbroederen
- zouden verbroederen
diversen
- verbroeder!
- verbroedert!
- verbroederd
- verbroederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbroederen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aussöhnen | verbroederen | zich verzoenen met |
fraternisieren | verbroederen | |
verbrüdern | verbroederen | |
versöhnen | verbroederen | bijleggen; schikken; verzoenen |