Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. verblijfplaats hebben:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verblijfplaats hebben (Niederländisch) ins Deutsch

verblijfplaats hebben:

verblijfplaats hebben Verb

  1. verblijfplaats hebben (resideren)
    wohnen; residieren
    • wohnen Verb (wohne, wohnst, wohnt, wohnte, wohntet, gewohnt)
    • residieren Verb (residiere, residierst, residiert, residierte, residiertet, residiert)

Übersetzung Matrix für verblijfplaats hebben:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
residieren resideren; verblijfplaats hebben bewonen; gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
wohnen resideren; verblijfplaats hebben accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen

Verwandte Übersetzungen für verblijfplaats hebben