Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. verantwoorden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verantwoorden (Niederländisch) ins Deutsch

verantwoorden:

verantwoorden Verb (verantwoord, verantwoordt, verantwoordde, verantwoordden, verantwoord)

  1. verantwoorden
    verantworten; rechtfertigen
    • verantworten Verb (verantworte, verantwortest, verantwortet, verantwortete, verantwortetet, verantwortet)
    • rechtfertigen Verb (rechtfertige, rechtfertigst, rechtfertigt, rechtfertigte, rechtfertigtet, gerechtfertigt)

Konjugationen für verantwoorden:

o.t.t.
  1. verantwoord
  2. verantwoordt
  3. verantwoordt
  4. verantwoorden
  5. verantwoorden
  6. verantwoorden
o.v.t.
  1. verantwoordde
  2. verantwoordde
  3. verantwoordde
  4. verantwoordden
  5. verantwoordden
  6. verantwoordden
v.t.t.
  1. heb verantwoord
  2. hebt verantwoord
  3. heeft verantwoord
  4. hebben verantwoord
  5. hebben verantwoord
  6. hebben verantwoord
v.v.t.
  1. had verantwoord
  2. had verantwoord
  3. had verantwoord
  4. hadden verantwoord
  5. hadden verantwoord
  6. hadden verantwoord
o.t.t.t.
  1. zal verantwoorden
  2. zult verantwoorden
  3. zal verantwoorden
  4. zullen verantwoorden
  5. zullen verantwoorden
  6. zullen verantwoorden
o.v.t.t.
  1. zou verantwoorden
  2. zou verantwoorden
  3. zou verantwoorden
  4. zouden verantwoorden
  5. zouden verantwoorden
  6. zouden verantwoorden
diversen
  1. verantwoord!
  2. verantwoordt!
  3. verantwoord
  4. verantwoordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verantwoorden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rechtfertigen verantwoorden goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; wettigen
verantworten verantwoorden aansprakelijk zijn; aansprakelijk zijn voor; goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; verantwoordelijkheid dragen; wettigen