Niederländisch
Detailübersetzungen für vaar (Niederländisch) ins Deutsch
varen:
Konjugationen für varen:
o.t.t.
- vaar
- vaart
- vaart
- varen
- varen
- varen
o.v.t.
- voer
- voer
- voer
- voeren
- voeren
- voeren
v.t.t.
- heb gevaren
- hebt gevaren
- heeft gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
- hebben gevaren
v.v.t.
- had gevaren
- had gevaren
- had gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
- hadden gevaren
o.t.t.t.
- zal varen
- zult varen
- zal varen
- zullen varen
- zullen varen
- zullen varen
o.v.t.t.
- zou varen
- zou varen
- zou varen
- zouden varen
- zouden varen
- zouden varen
en verder
- ben gevaren
- bent gevaren
- is gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
- zijn gevaren
diversen
- vaar!
- vaart!
- gevaren
- varend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für varen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
befahren | bevaren; navigeren; varen | bevaren; navigeren; vliegtuig besturen |
lavieren | bevaren; navigeren; varen | koers zetten naar; koersen naar; kruisen; laveren; tegen de wind in varen |
navigieren | bevaren; navigeren; varen | navigeren; vliegtuig besturen |
segeln | varen; zeilen | kelderen; stevenen; zakken |
steuern | bevaren; navigeren; varen | aan het stuur zitten; aanvoeren; afspreken; arrangeren; bedisselen; betreden; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regelen; regeren; rijden; stevenen; sturen; vliegtuig besturen; zenden |
Verwandte Definitionen für "varen":
Wiktionary Übersetzungen für varen:
varen
Cross Translation:
noun
-
een sporenplant
- varen → Farne
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• varen | → reisen; fahren | ↔ fare — to travel |
• varen | → Farnkraut; Farn | ↔ fern — plant |
• varen | → gehen; fahren; sich befinden | ↔ aller — se déplacer jusqu'à un endroit. |
• varen | → fahren | ↔ naviguer — aller sur mer, sur un lac, sur une rivière. |
Computerübersetzung von Drittern: