Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- uitgesloofd:
- uitsloven:
-
Wiktionary:
- uitsloven → abquälen
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitgesloofd (Niederländisch) ins Deutsch
uitgesloofd:
-
uitgesloofd
abgerackert-
abgerackert Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für uitgesloofd:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abgerackert | uitgesloofd | afgesloofd |
Verwandte Wörter für "uitgesloofd":
uitgesloofd form of uitsloven:
-
uitsloven
Konjugationen für uitsloven:
o.t.t.
- sloof uit
- slooft uit
- slooft uit
- sloven uit
- sloven uit
- sloven uit
o.v.t.
- sloofte uit
- sloofte uit
- sloofte uit
- slooften uit
- slooften uit
- slooften uit
v.t.t.
- heb uitgesloofd
- hebt uitgesloofd
- heeft uitgesloofd
- hebben uitgesloofd
- hebben uitgesloofd
- hebben uitgesloofd
v.v.t.
- had uitgesloofd
- had uitgesloofd
- had uitgesloofd
- hadden uitgesloofd
- hadden uitgesloofd
- hadden uitgesloofd
o.t.t.t.
- zal uitsloven
- zult uitsloven
- zal uitsloven
- zullen uitsloven
- zullen uitsloven
- zullen uitsloven
o.v.t.t.
- zou uitsloven
- zou uitsloven
- zou uitsloven
- zouden uitsloven
- zouden uitsloven
- zouden uitsloven
en verder
- ben uitgesloofd
- bent uitgesloofd
- is uitgesloofd
- zijn uitgesloofd
- zijn uitgesloofd
- zijn uitgesloofd
diversen
- sloof uit!
- slooft uit!
- uitgesloofd
- uitslovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitsloven:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Abmühen | uitsloven | afmatten; uitputten; vermoeien |
Abrackern | uitsloven | |
abmühen | afbeulen | |
abrackern | afbeulen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abmühen | uitsloven | |
abrackern | uitsloven | |
schuften | uitsloven | aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; buffelen; een ongeluk werken; flink aanpakken; grondig aanpakken; half dood werken; hard werken; hardlopen; kapotwerken; pezen; ploeteren; rennen; sappelen; sloven; stevig aanpakken; streng behandelen; zich afsloven; zwoegen |
sich abrackern | uitsloven | aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; flink aanpakken; hard werken; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zich uitsloven; zwoegen |
sich abschinden | uitsloven |