Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. uitgefloten:
  2. uitfluiten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitgefloten (Niederländisch) ins Deutsch

uitgefloten:

uitgefloten Adjektiv

  1. uitgefloten

Übersetzung Matrix für uitgefloten:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausgepfiffen uitgefloten

uitfluiten:

uitfluiten Verb (fluit uit, floot uit, floten uit, uitgefloten)

  1. uitfluiten
    auspfeifen
    • auspfeifen Verb (pfeife aus, pfeifst aus, pfeift aus, pfeifte aus, pfeiftet aus, ausgepfeift)

Konjugationen für uitfluiten:

o.t.t.
  1. fluit uit
  2. fluit uit
  3. fluit uit
  4. fluiten uit
  5. fluiten uit
  6. fluiten uit
o.v.t.
  1. floot uit
  2. floot uit
  3. floot uit
  4. floten uit
  5. floten uit
  6. floten uit
v.t.t.
  1. heb uitgefloten
  2. hebt uitgefloten
  3. heeft uitgefloten
  4. hebben uitgefloten
  5. hebben uitgefloten
  6. hebben uitgefloten
v.v.t.
  1. had uitgefloten
  2. had uitgefloten
  3. had uitgefloten
  4. hadden uitgefloten
  5. hadden uitgefloten
  6. hadden uitgefloten
o.t.t.t.
  1. zal uitfluiten
  2. zult uitfluiten
  3. zal uitfluiten
  4. zullen uitfluiten
  5. zullen uitfluiten
  6. zullen uitfluiten
o.v.t.t.
  1. zou uitfluiten
  2. zou uitfluiten
  3. zou uitfluiten
  4. zouden uitfluiten
  5. zouden uitfluiten
  6. zouden uitfluiten
en verder
  1. ben uitgefloten
  2. bent uitgefloten
  3. is uitgefloten
  4. zijn uitgefloten
  5. zijn uitgefloten
  6. zijn uitgefloten
diversen
  1. fluit uit!
  2. fluitt uit!
  3. uitgefloten
  4. uitfluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitfluiten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
auspfeifen uitfluiten