Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- uitbouw:
- uitbouwen:
-
Wiktionary:
- uitbouwen → schmieren, betten, ausbreiten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken, aufspannen, ausspannen, auslegen, auswerfen, aufhängen, recken, ausdehnen, dehnen, erweitern, verdünnen, verwässern, diluieren
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitbouw (Niederländisch) ins Deutsch
uitbouw:
Übersetzung Matrix für uitbouw:
uitbouw form of uitbouwen:
-
uitbouwen (bijbouwen; aanbouwen)
-
uitbouwen (expanderen; uitbreiden; verruimen; vermeerderen; verwijden; verbreiden; uitdijen; openen)
Konjugationen für uitbouwen:
o.t.t.
- bouw uit
- bouwt uit
- bouwt uit
- bouwen uit
- bouwen uit
- bouwen uit
o.v.t.
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwde uit
- bouwden uit
- bouwden uit
- bouwden uit
v.t.t.
- heb uit gebouwd
- hebt uit gebouwd
- heeft uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
- hebben uit gebouwd
v.v.t.
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- had uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
- hadden uit gebouwd
o.t.t.t.
- zal uitbouwen
- zult uitbouwen
- zal uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
- zullen uitbouwen
o.v.t.t.
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zou uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
- zouden uitbouwen
en verder
- ben uit gebouwd
- bent uit gebouwd
- is uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
- zijn uit gebouwd
diversen
- bouw uit!
- bouwt uit!
- uit gebouwd
- uitbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitbouwen:
Wiktionary Übersetzungen für uitbouwen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbouwen | → schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |