Niederländisch
Detailübersetzungen für trappelen (Niederländisch) ins Deutsch
trappelen:
-
trappelen
Konjugationen für trappelen:
o.t.t.
- trappel
- trappelt
- trappelt
- trappelen
- trappelen
- trappelen
o.v.t.
- trappelde
- trappelde
- trappelde
- trappelden
- trappelden
- trappelden
v.t.t.
- heb getrappeld
- hebt getrappeld
- heeft getrappeld
- hebben getrappeld
- hebben getrappeld
- hebben getrappeld
v.v.t.
- had getrappeld
- had getrappeld
- had getrappeld
- hadden getrappeld
- hadden getrappeld
- hadden getrappeld
o.t.t.t.
- zal trappelen
- zult trappelen
- zal trappelen
- zullen trappelen
- zullen trappelen
- zullen trappelen
o.v.t.t.
- zou trappelen
- zou trappelen
- zou trappelen
- zouden trappelen
- zouden trappelen
- zouden trappelen
en verder
- ben getrappeld
- bent getrappeld
- is getrappeld
- zijn getrappeld
- zijn getrappeld
- zijn getrappeld
diversen
- trappel!
- trappelt!
- getrappeld
- trappelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für trappelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
trampeln | trappelen | |
trappelen | trappelen |