Niederländisch
Detailübersetzungen für tokkel (Niederländisch) ins Deutsch
tokkelen:
-
tokkelen
Konjugationen für tokkelen:
o.t.t.
- tokkel
- tokkelt
- tokkelt
- tokkelen
- tokkelen
- tokkelen
o.v.t.
- tokkelde
- tokkelde
- tokkelde
- tokkelden
- tokkelden
- tokkelden
v.t.t.
- heb getokkeld
- hebt getokkeld
- heeft getokkeld
- hebben getokkeld
- hebben getokkeld
- hebben getokkeld
v.v.t.
- had getokkeld
- had getokkeld
- had getokkeld
- hadden getokkeld
- hadden getokkeld
- hadden getokkeld
o.t.t.t.
- zal tokkelen
- zult tokkelen
- zal tokkelen
- zullen tokkelen
- zullen tokkelen
- zullen tokkelen
o.v.t.t.
- zou tokkelen
- zou tokkelen
- zou tokkelen
- zouden tokkelen
- zouden tokkelen
- zouden tokkelen
en verder
- ben getokkeld
- bent getokkeld
- is getokkeld
- zijn getokkeld
- zijn getokkeld
- zijn getokkeld
diversen
- tokkel!
- tokkelt!
- getokkeld
- tokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tokkelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
schlagen | tokkelen | bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen |
zupfen | tokkelen | ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken |