Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. thuisblijven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für thuisblijven (Niederländisch) ins Deutsch

thuisblijven:

thuisblijven Verb (blijf thuis, blijft thuis, bleef thuis, bleven thuis, thuisgebleven)

  1. thuisblijven

Konjugationen für thuisblijven:

o.t.t.
  1. blijf thuis
  2. blijft thuis
  3. blijft thuis
  4. blijven thuis
  5. blijven thuis
  6. blijven thuis
o.v.t.
  1. bleef thuis
  2. bleef thuis
  3. bleef thuis
  4. bleven thuis
  5. bleven thuis
  6. bleven thuis
v.t.t.
  1. ben thuisgebleven
  2. bent thuisgebleven
  3. is thuisgebleven
  4. zijn thuisgebleven
  5. zijn thuisgebleven
  6. zijn thuisgebleven
v.v.t.
  1. was thuisgebleven
  2. was thuisgebleven
  3. was thuisgebleven
  4. waren thuisgebleven
  5. waren thuisgebleven
  6. waren thuisgebleven
o.t.t.t.
  1. zal thuisblijven
  2. zult thuisblijven
  3. zal thuisblijven
  4. zullen thuisblijven
  5. zullen thuisblijven
  6. zullen thuisblijven
o.v.t.t.
  1. zou thuisblijven
  2. zou thuisblijven
  3. zou thuisblijven
  4. zouden thuisblijven
  5. zouden thuisblijven
  6. zouden thuisblijven
diversen
  1. blijf thuis!
  2. blijft thuis!
  3. thuisgebleven
  4. thuisblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für thuisblijven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
zu Hause bleiben thuisblijven

Computerübersetzung von Drittern: