Niederländisch

Detailübersetzungen für terugdraaien (Niederländisch) ins Deutsch

terugdraaien:

terugdraaien Verb (draai terug, draait terug, draaide terug, draaiden terug, teruggedraaid)

  1. terugdraaien (teniet doen; opheffen; nullificeren; vernietigen; ondervangen)
    annullieren; aufheben; wider'rufen
  2. terugdraaien (terugschroeven)
    rückgängig machen; zurückdrehen; zurückschicken; reduzieren; mäßigen; verringern; einschränken; schmälern; zurücksenden; zurückschrauben
    • rückgängig machen Verb (mache rückgängig, machst rückgängig, macht rückgängig, machte rückgängig, machtet rückgängig, rückgängig gemacht)
    • zurückdrehen Verb (drehe zurück, drehst zurück, dreht zurück, drehte zurück, drehtet zurück, zurückgedreht)
    • zurückschicken Verb (schicke zurück, schickst zurück, schickt zurück, schickte zurück, schicktet zurück, zurückgeschickt)
    • reduzieren Verb (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • mäßigen Verb (mäßige, mäßigst, mäßigt, mäßigte, mäßigtet, gemäßigt)
    • verringern Verb (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
    • einschränken Verb (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • schmälern Verb (schmälere, schmälerst, schmälert, schmälerte, schmälertet, geschmälert)
    • zurücksenden Verb (sende zurück, sendest zurück, sendet zurück, sandte zurück, sandet zurück, zurückgesandt)
    • zurückschrauben Verb (schraube zurück, schraubst zurück, schraubt zurück, schraubte zurück, schraubtet zurück, zurückgeschraubt)
  3. terugdraaien
    zurücksetzen; Rollback ausführen

Konjugationen für terugdraaien:

o.t.t.
  1. draai terug
  2. draait terug
  3. draait terug
  4. draaien terug
  5. draaien terug
  6. draaien terug
o.v.t.
  1. draaide terug
  2. draaide terug
  3. draaide terug
  4. draaiden terug
  5. draaiden terug
  6. draaiden terug
v.t.t.
  1. heb teruggedraaid
  2. hebt teruggedraaid
  3. heeft teruggedraaid
  4. hebben teruggedraaid
  5. hebben teruggedraaid
  6. hebben teruggedraaid
v.v.t.
  1. had teruggedraaid
  2. had teruggedraaid
  3. had teruggedraaid
  4. hadden teruggedraaid
  5. hadden teruggedraaid
  6. hadden teruggedraaid
o.t.t.t.
  1. zal terugdraaien
  2. zult terugdraaien
  3. zal terugdraaien
  4. zullen terugdraaien
  5. zullen terugdraaien
  6. zullen terugdraaien
o.v.t.t.
  1. zou terugdraaien
  2. zou terugdraaien
  3. zou terugdraaien
  4. zouden terugdraaien
  5. zouden terugdraaien
  6. zouden terugdraaien
en verder
  1. ben teruggedraaid
  2. bent teruggedraaid
  3. is teruggedraaid
  4. zijn teruggedraaid
  5. zijn teruggedraaid
  6. zijn teruggedraaid
diversen
  1. draai terug!
  2. draait terug!
  3. teruggedraaid
  4. terugdraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für terugdraaien:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufheben deining; ophef
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Rollback ausführen terugdraaien
annullieren nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; verijdelen; vernietigen
aufheben nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; heffen; intrekken; leggen; lichten; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoog brengen; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opslaan; opsnappen; optillen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; tillen; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
einschränken terugdraaien; terugschroeven afgrenzen; afnemen; begrenzen; beknotten; beperken; besparen; bezuinigen; bijsluiten; bijvoegen; geld besparen; indammen; inkapselen; inkorten; inkrimpen; inperken; insluiten; korten; korter maken; krimpen; limiteren; matigen; minder gebruiken; minder worden; minderen; reduceren; slinken; toevoegen; van grenzen voorzien; verkorten; verlagen; verminderen
mäßigen terugdraaien; terugschroeven temperen
reduzieren terugdraaien; terugschroeven achteruitgaan; afnemen; afprijzen; beperken; besparen; bezuinigen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; samenvouwen; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
rückgängig machen terugdraaien; terugschroeven afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; loshaken; nietig verklaren; ongedaan maken; te niet doen
schmälern terugdraaien; terugschroeven achteruitgaan; afnemen; declineren; denigreren; inkorten; kleineren; korter maken; minder worden; verkorten
verringern terugdraaien; terugschroeven achteruitgaan; afnemen; dalen; decimeren; declineren; dunnen; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minder talrijk maken; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
wider'rufen nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
zurückdrehen terugdraaien; terugschroeven loshaken
zurückschicken terugdraaien; terugschroeven terugbezorgen; terugsturen
zurückschrauben terugdraaien; terugschroeven
zurücksenden terugdraaien; terugschroeven terugbezorgen; terugsturen
zurücksetzen terugdraaien achteruitzetten; degraderen; in rang verlagen; oorspronkelijke licentiestatus heractiveren; opnieuw instellen; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten