Niederländisch
Detailübersetzungen für temen (Niederländisch) ins Deutsch
temen:
-
temen
Konjugationen für temen:
o.t.t.
- teem
- teemt
- teemt
- temen
- temen
- temen
o.v.t.
- teemde
- teemde
- teemde
- teemden
- teemden
- teemden
v.t.t.
- heb geteemd
- hebt geteemd
- heeft geteemd
- hebben geteemd
- hebben geteemd
- hebben geteemd
v.v.t.
- had geteemd
- had geteemd
- had geteemd
- hadden geteemd
- hadden geteemd
- hadden geteemd
o.t.t.t.
- zal temen
- zult temen
- zal temen
- zullen temen
- zullen temen
- zullen temen
o.v.t.t.
- zou temen
- zou temen
- zou temen
- zouden temen
- zouden temen
- zouden temen
en verder
- ben geteemd
- bent geteemd
- is geteemd
- zijn geteemd
- zijn geteemd
- zijn geteemd
diversen
- teem!
- teemt!
- geteemd
- temend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für temen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
schleppend sprechen | temen | |
säuseln | temen | draaien; fluisteren; kolken; ronddraaien; ruisen; smiespelen; smoezen; suizelen; suizen; zacht ruisen |
Computerübersetzung von Drittern: