Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für stippen (Niederländisch) ins Deutsch
stippen:
-
stippen
Konjugationen für stippen:
o.t.t.
- stip
- stipt
- stipt
- stippen
- stippen
- stippen
o.v.t.
- stipte
- stipte
- stipte
- stipten
- stipten
- stipten
v.t.t.
- heb gestipt
- hebt gestipt
- heeft gestipt
- hebben gestipt
- hebben gestipt
- hebben gestipt
v.v.t.
- had gestipt
- had gestipt
- had gestipt
- hadden gestipt
- hadden gestipt
- hadden gestipt
o.t.t.t.
- zal stippen
- zult stippen
- zal stippen
- zullen stippen
- zullen stippen
- zullen stippen
o.v.t.t.
- zou stippen
- zou stippen
- zou stippen
- zouden stippen
- zouden stippen
- zouden stippen
en verder
- ben gestipt
- bent gestipt
- is gestipt
- zijn gestipt
- zijn gestipt
- zijn gestipt
diversen
- stip !
- stipt !
- gestipt
- stippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für stippen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sprenkeln | stippen | bespikkelen; besprenkelen; indopen; sprenkelen; stippelen |
tüpfeln | stippen | bespikkelen; indopen; stippelen |
Verwandte Wörter für "stippen":
stippen form of stip:
Übersetzung Matrix für stip:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Fleck | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | bon; coupon; smet; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber |
Klecks | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; smet; spat; spatter; uitstrijkje; vlek; vuile plek; zwabber |