Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. spalken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für spalkt (Niederländisch) ins Deutsch

spalkt form of spalken:

spalken Verb (spalk, spalkt, spalkte, spalkten, gespalkt)

  1. spalken (een spalk zetten)
    schienen; eine Schiene anbringen

Konjugationen für spalken:

o.t.t.
  1. spalk
  2. spalkt
  3. spalkt
  4. spalken
  5. spalken
  6. spalken
o.v.t.
  1. spalkte
  2. spalkte
  3. spalkte
  4. spalkten
  5. spalkten
  6. spalkten
v.t.t.
  1. heb gespalkt
  2. hebt gespalkt
  3. heeft gespalkt
  4. hebben gespalkt
  5. hebben gespalkt
  6. hebben gespalkt
v.v.t.
  1. had gespalkt
  2. had gespalkt
  3. had gespalkt
  4. hadden gespalkt
  5. hadden gespalkt
  6. hadden gespalkt
o.t.t.t.
  1. zal spalken
  2. zult spalken
  3. zal spalken
  4. zullen spalken
  5. zullen spalken
  6. zullen spalken
o.v.t.t.
  1. zou spalken
  2. zou spalken
  3. zou spalken
  4. zouden spalken
  5. zouden spalken
  6. zouden spalken
en verder
  1. ben gespalkt
  2. bent gespalkt
  3. is gespalkt
  4. zijn gespalkt
  5. zijn gespalkt
  6. zijn gespalkt
diversen
  1. spalk!
  2. spalkt!
  3. gespalkt
  4. spalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für spalken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
eine Schiene anbringen een spalk zetten; spalken
schienen een spalk zetten; spalken

Verwandte Wörter für "spalken":


Wiktionary Übersetzungen für spalken:

spalken
verb
  1. Medizin: einen Körperteil mit einer stützenden Schiene ruhigstellen

Computerübersetzung von Drittern: