Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. slip:
  2. slippen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für slip (Niederländisch) ins Deutsch

slip:

slip [de ~ (m)] Nomen

  1. de slip (onderbroek; slipje)
    die Unterhose; der Slip

Übersetzung Matrix für slip:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Slip onderbroek; slip; slipje broekje; korte broek; onderbroeken; slipjes
Unterhose onderbroek; slip; slipje broekje; korte broek

Verwandte Wörter für "slip":


Wiktionary Übersetzungen für slip:


Cross Translation:
FromToVia
slip Unterhose briefs — male underwear
slip Unterkleid slip — women’s undergarment

slip form of slippen:

slippen Verb (slip, slipt, slipte, slipten, geslipt)

  1. slippen (uitglijden)
    rutschen; glitschen; gleiten; ausrutschen; schlittern; ausgleiten
    • rutschen Verb (rutsche, rutschest, rutscht, rutschte, rutschtet, gerutscht)
    • glitschen Verb (glitsche, glitschst, glitscht, glitschte, glitschtet, geglitscht)
    • gleiten Verb (gleite, gleitest, gleitet, glitt, glittet, geglitten)
    • ausrutschen Verb (rutsche aus, rutschst aus, rutscht aus, rutschte aus, rutschtet aus, ausgerutscht)
    • schlittern Verb (schlittere, schlitterst, schlittert, schlitterte, schlittertet, geschlittert)
    • ausgleiten Verb (gleite aus, gleitest aus, gleitet aus, glitt aus, glittet aus, ausgeglitten)
  2. slippen (onderuitgaan; uitschuiven; uitglibberen; )
    ausrutschen; glitschen; fallen; rutschen
    • ausrutschen Verb (rutsche aus, rutschst aus, rutscht aus, rutschte aus, rutschtet aus, ausgerutscht)
    • glitschen Verb (glitsche, glitschst, glitscht, glitschte, glitschtet, geglitscht)
    • fallen Verb (falle, fällst, fällt, fiel, fielt, gefallen)
    • rutschen Verb (rutsche, rutschest, rutscht, rutschte, rutschtet, gerutscht)

Konjugationen für slippen:

o.t.t.
  1. slip
  2. slipt
  3. slipt
  4. slippen
  5. slippen
  6. slippen
o.v.t.
  1. slipte
  2. slipte
  3. slipte
  4. slipten
  5. slipten
  6. slipten
v.t.t.
  1. heb geslipt
  2. hebt geslipt
  3. heeft geslipt
  4. hebben geslipt
  5. hebben geslipt
  6. hebben geslipt
v.v.t.
  1. had geslipt
  2. had geslipt
  3. had geslipt
  4. hadden geslipt
  5. hadden geslipt
  6. hadden geslipt
o.t.t.t.
  1. zal slippen
  2. zult slippen
  3. zal slippen
  4. zullen slippen
  5. zullen slippen
  6. zullen slippen
o.v.t.t.
  1. zou slippen
  2. zou slippen
  3. zou slippen
  4. zouden slippen
  5. zouden slippen
  6. zouden slippen
en verder
  1. ben geslipt
  2. bent geslipt
  3. is geslipt
  4. zijn geslipt
  5. zijn geslipt
  6. zijn geslipt
diversen
  1. slip!
  2. slipt!
  3. geslipt
  4. slippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slippen [het ~] Nomen

  1. het slippen
    rutschen; schlittern

Übersetzung Matrix für slippen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rutschen slippen
schlittern slippen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausgleiten slippen; uitglijden blunderen; floepen; glibberen; glijden; glippen; wegglippen
ausrutschen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten blunderen; floepen; glippen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen; wegglippen
fallen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten achteruitgaan; afdekken; afglijden; afnemen; afruimen; aftakelen; afzakken; buitelen; declineren; donderen; duikelen; inzinken; kelderen; minder worden; onder water gaan; ondergaan; onderuitgaan; onweren; op zijn bek gaan; opruimen; ten val komen; vallen; vervallen; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
gleiten slippen; uitglijden blunderen; floepen; glibberen; glijden; glippen; roetsjen; taxiën; wegglippen
glitschen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afglijden; aftakelen; afzakken; blunderen; floepen; glibberen; glijden; glippen; inzinken; roetsjen; vervallen; wegglijden; wegglippen; wegzinken
rutschen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten floepen; glibberen; glijden; glippen; roetsjen; wegglippen
schlittern slippen; uitglijden blunderen; deinen; floepen; glibberen; glijden; glippen; golven; roetsjen; wegglippen

Verwandte Wörter für "slippen":


Verwandte Definitionen für "slippen":

  1. greep op het wegdek verliezen en daardoor niet meer rechtdoor rijden1
    • de auto slipte op de gladde brug en dook de sloot in1

Wiktionary Übersetzungen für slippen:

slippen
verb
  1. door gladheid over de weg schuiven
slippen
Cross Translation:
FromToVia
slippen ausrutschen slip — to lose one's traction

Computerübersetzung von Drittern: