Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. scharen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schaart (Niederländisch) ins Deutsch

schaart form of scharen:

scharen Verb (schaar, schaart, schaarde, schaarden, geschaard)

  1. scharen
    scharen; versammeln
    • scharen Verb (schare, schärst, schärt, scharte, schartet, geschart)
    • versammeln Verb (versammele, versammelst, versammelt, versammelte, versammeltet, versammelt)

Konjugationen für scharen:

o.t.t.
  1. schaar
  2. schaart
  3. schaart
  4. scharen
  5. scharen
  6. scharen
o.v.t.
  1. schaarde
  2. schaarde
  3. schaarde
  4. schaarden
  5. schaarden
  6. schaarden
v.t.t.
  1. heb geschaard
  2. hebt geschaard
  3. heeft geschaard
  4. hebben geschaard
  5. hebben geschaard
  6. hebben geschaard
v.v.t.
  1. had geschaard
  2. had geschaard
  3. had geschaard
  4. hadden geschaard
  5. hadden geschaard
  6. hadden geschaard
o.t.t.t.
  1. zal scharen
  2. zult scharen
  3. zal scharen
  4. zullen scharen
  5. zullen scharen
  6. zullen scharen
o.v.t.t.
  1. zou scharen
  2. zou scharen
  3. zou scharen
  4. zouden scharen
  5. zouden scharen
  6. zouden scharen
en verder
  1. ben geschaard
  2. bent geschaard
  3. is geschaard
  4. zijn geschaard
  5. zijn geschaard
  6. zijn geschaard
diversen
  1. schaar!
  2. schaart!
  3. geschaard
  4. scharende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für scharen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
scharen scharen op bankrekening zetten; sparen; verenigen; verzamelen
versammeln scharen bijeenkomen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; samenkomen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen

Verwandte Wörter für "scharen":