Niederländisch
Detailübersetzungen für rondzenden (Niederländisch) ins Deutsch
rondzenden:
-
rondzenden
herumschicken-
herumschicken Verb (schicke herum, schickst herum, schickt herum, schickte herum, schicktet herum, herumgeschickt)
-
Konjugationen für rondzenden:
o.t.t.
- zend rond
- zendt rond
- zendt rond
- zenden rond
- zenden rond
- zenden rond
o.v.t.
- zond rond
- zond rond
- zond rond
- zonden rond
- zonden rond
- zonden rond
v.t.t.
- heb rondgezonden
- hebt rondgezonden
- heeft rondgezonden
- hebben rondgezonden
- hebben rondgezonden
- hebben rondgezonden
v.v.t.
- had rondgezonden
- had rondgezonden
- had rondgezonden
- hadden rondgezonden
- hadden rondgezonden
- hadden rondgezonden
o.t.t.t.
- zal rondzenden
- zult rondzenden
- zal rondzenden
- zullen rondzenden
- zullen rondzenden
- zullen rondzenden
o.v.t.t.
- zou rondzenden
- zou rondzenden
- zou rondzenden
- zouden rondzenden
- zouden rondzenden
- zouden rondzenden
diversen
- zend rond!
- zendt rond!
- rondgezonden
- rondzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für rondzenden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
herumschicken | rondzenden | rondsturen |