Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für rokeren (Niederländisch) ins Deutsch
rokeren:
-
rokeren
Konjugationen für rokeren:
o.t.t.
- rokeer
- rokeert
- rokeert
- rokeren
- rokeren
- rokeren
o.v.t.
- rokeerde
- rokeerde
- rokeerde
- rokeerden
- rokeerden
- rokeerden
v.t.t.
- heb gerokeerd
- hebt gerokeerd
- heeft gerokeerd
- hebben gerokeerd
- hebben gerokeerd
- hebben gerokeerd
v.v.t.
- had gerokeerd
- had gerokeerd
- had gerokeerd
- hadden gerokeerd
- hadden gerokeerd
- hadden gerokeerd
o.t.t.t.
- zal rokeren
- zult rokeren
- zal rokeren
- zullen rokeren
- zullen rokeren
- zullen rokeren
o.v.t.t.
- zou rokeren
- zou rokeren
- zou rokeren
- zouden rokeren
- zouden rokeren
- zouden rokeren
diversen
- rokeer!
- rokeert!
- gerokeerd
- rokerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für rokeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
rochieren | rokeren |
Verwandte Wörter für "rokeren":
rokeren form of roker:
Übersetzung Matrix für roker:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Raucher | roker | rokers |
Verwandte Wörter für "roker":
Computerübersetzung von Drittern: