Niederländisch
Detailübersetzungen für polst (Niederländisch) ins Deutsch
polst form of polsen:
-
polsen
Konjugationen für polsen:
o.t.t.
- pols
- polst
- polst
- polsen
- polsen
- polsen
o.v.t.
- polste
- polste
- polste
- polsten
- polsten
- polsten
v.t.t.
- heb gepolst
- hebt gepolst
- heeft gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
- hebben gepolst
v.v.t.
- had gepolst
- had gepolst
- had gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
- hadden gepolst
o.t.t.t.
- zal polsen
- zult polsen
- zal polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
- zullen polsen
o.v.t.t.
- zou polsen
- zou polsen
- zou polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
- zouden polsen
en verder
- ben gepolst
- bent gepolst
- is gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
- zijn gepolst
diversen
- pols!
- polst!
- gepolst
- polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für polsen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anklopfen | polsen | |
sondieren | polsen | diepte loden; loden; met sonde onderzoeken; sonderen; van loodglazuur voorzien |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anklopfen | oproep in wachtstand |