Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Deutsch ->übersetze plus

übersetze plus von Niederländische ins Deutsch

Übersicht

Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten

plus:
- und; plus
- plus; obendrauf
plussen:
- brüten; grübeln
Wiktionary:
- plus → plus
- plus → plus
User Contributed Translations for plus:
- zzgl

Niederländisch

Detailübersetzungen für plus (Niederländisch) ins Deutsch

plus:

plus

plus (en)
und; plus
- und
- plus

plus adv

plus (daarbovenop)
plus; obendrauf
- plus Adjektiv
- obendrauf Adjektiv

Übersetzung Matrix für plus:

Conjunction	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
-	en
Other	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
plus	en; plus
und	en; plus
Modifier	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
obendrauf	daarbovenop; plus
plus	daarbovenop; plus

Synonyms for "plus":

en

Antonyme für "plus":

min

Verwandte Definitionen für "plus":

geeft aan dat je het tweede getal moet optellen bij het eerste¹
- twee plus twee is vier¹
boven nul¹
- het is plus 21 graden Celsius¹

Wiktionary Übersetzungen für plus:

plus

conjunction

en, daarbij
- plus → plus

Cross Translation:

From	To	Via
• plus	→ plus	↔ plus — arithmetic: sum

plus form of plussen:

plussen Verb (plus, plust, pluste, plusten, geplust)

plussen
brüten; grübeln
- brüten Verb (brüte, brütest, brütet, brütete, brütetet, gebrütet)
- grübeln Verb (grüble, grübelst, grübelt, grübelte, grübeltet, gegrübelt)

Konjugationen für plussen:

o.t.t.

plus
plust
plust
plussen
plussen
plussen

o.v.t.

pluste
pluste
pluste
plusten
plusten
plusten

v.t.t.

heb geplust
hebt geplust
heeft geplust
hebben geplust
hebben geplust
hebben geplust

v.v.t.

had geplust
had geplust
had geplust
hadden geplust
hadden geplust
hadden geplust

o.t.t.t.

zal plussen
zult plussen
zal plussen
zullen plussen
zullen plussen
zullen plussen

o.v.t.t.

zou plussen
zou plussen
zou plussen
zouden plussen
zouden plussen
zouden plussen

diversen

plus!
plust!
geplust
plussend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für plussen:

Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
brüten	plussen	bedenken; beschouwen; bespiegelen; broeden; broeien; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; puzzelen; puzzels oplossen; tobben; uitbroeden; warm zijn; warmhouden
grübeln	plussen	aarzelen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; bouderen; diep nadenken; dubben; een pruillip trekken; er over inzitten; in gedachten verzonken zijn; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; prakkiseren; pruilen; puzzelen; puzzels oplossen; talmen; tobben; twijfelen; weifelen

User Translations:

Word	Translation	Votes
plus	zzgl	4

Computerübersetzung von Drittern:

¹Muiswerk Woordenboek