Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. pissig:


Niederländisch

Detailübersetzungen für pissig (Niederländisch) ins Deutsch

pissig:

pissig Adjektiv

  1. pissig (geïrriteerd; prikkelbaar; aangebrand; geprikkeld; geërgerd)
    irritiert; verärgert; gereizt; angebrannt; erregt; reizbar; giftig

Übersetzung Matrix für pissig:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
angebrannt aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar
erregt aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar erg; fel; geagiteerd; geil; gepassioneerd; gepikeerd; geprikkeld; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; heethoofdig; heftig; hevig; hitsig; krachtig; levendig; met hevige passie; misnoegd; ontstemd; opgewonden; seksueel opgewonden; verhit; vurig; wrevelig
gereizt aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar erg; fel; geil; gespannen; gestressd; heet; heftig; hevig; hitsig; krachtig; opgefokt; opgehitst; opgejaagd; opgewonden; seksueel opgewonden
giftig aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar boos; erg boos; furieus; giftig; hatelijk; kwaad; kwaadaardig; nadelig; nijdig; ongunstig; onvoordelig; razend; spinnijdig; stekelig; toornig; toxisch; venijnig; vergiftig; vergiftigd; vertoornd; vijandig; woest; ziedend
irritiert aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar geirriteerd; stuurs
reizbar aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar kortaf; korzelig; kregel; prikkelbaar; snauwend; wrevelig
verärgert aangebrand; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; pissig; prikkelbaar gebelgd; gekwetst; gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontevreden; ontstemd; verontwaardigd; verstoord; wrevelig

Verwandte Wörter für "pissig":

  • pissige