Niederländisch
Detailübersetzungen für parkeren (Niederländisch) ins Deutsch
parkeren:
-
parkeren
Konjugationen für parkeren:
o.t.t.
- parkeer
- parkeert
- parkeert
- parkeren
- parkeren
- parkeren
o.v.t.
- parkeerde
- parkeerde
- parkeerde
- parkeerden
- parkeerden
- parkeerden
v.t.t.
- heb geparkeerd
- hebt geparkeerd
- heeft geparkeerd
- hebben geparkeerd
- hebben geparkeerd
- hebben geparkeerd
v.v.t.
- had geparkeerd
- had geparkeerd
- had geparkeerd
- hadden geparkeerd
- hadden geparkeerd
- hadden geparkeerd
o.t.t.t.
- zal parkeren
- zult parkeren
- zal parkeren
- zullen parkeren
- zullen parkeren
- zullen parkeren
o.v.t.t.
- zou parkeren
- zou parkeren
- zou parkeren
- zouden parkeren
- zouden parkeren
- zouden parkeren
en verder
- ben geparkeerd
- bent geparkeerd
- is geparkeerd
- zijn geparkeerd
- zijn geparkeerd
- zijn geparkeerd
diversen
- parkeer!
- parkeert!
- geparkeerd
- parkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für parkeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
parken | parkeren | parkeerstand inschakelen |