Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- pareren:
-
Wiktionary:
- pareren → abraten zu tun, weglenken, wegwenden, ableiten, abwenden, entwenden, zurückschlagen
Niederländisch
Detailübersetzungen für pareer (Niederländisch) ins Deutsch
pareren:
Konjugationen für pareren:
o.t.t.
- pareer
- pareert
- pareert
- pareren
- pareren
- pareren
o.v.t.
- pareerde
- pareerde
- pareerde
- pareerden
- pareerden
- pareerden
v.t.t.
- heb gepareerd
- hebt gepareerd
- heeft gepareerd
- hebben gepareerd
- hebben gepareerd
- hebben gepareerd
v.v.t.
- had gepareerd
- had gepareerd
- had gepareerd
- hadden gepareerd
- hadden gepareerd
- hadden gepareerd
o.t.t.t.
- zal pareren
- zult pareren
- zal pareren
- zullen pareren
- zullen pareren
- zullen pareren
o.v.t.t.
- zou pareren
- zou pareren
- zou pareren
- zouden pareren
- zouden pareren
- zouden pareren
en verder
- ben gepareerd
- bent gepareerd
- is gepareerd
- zijn gepareerd
- zijn gepareerd
- zijn gepareerd
diversen
- pareer!
- pareert!
- gepareerd
- parerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für pareren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abhalten | afweren; pareren; weren | afhouden; aftrekken; beletten; ervanaf houden; in mindering brengen; inhouden; terughouden; verrekenen; weerhouden |
abwehren | afweren; pareren; weren | afhouden; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen; terughouden; verzetten; weren |