Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. overvoeren:
  2. overvaren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für overvoeren (Niederländisch) ins Deutsch

overvoeren:

overvoeren Verb (overvoer, overvoert, overvoerde, overvoerden, overvoerd)

  1. overvoeren
    überfüttern
    • überfüttern Verb (überfüttere, überfütterst, überfüttert, überfütterte, überfüttertet, überfüttert)

Konjugationen für overvoeren:

o.t.t.
  1. overvoer
  2. overvoert
  3. overvoert
  4. overvoeren
  5. overvoeren
  6. overvoeren
o.v.t.
  1. overvoerde
  2. overvoerde
  3. overvoerde
  4. overvoerden
  5. overvoerden
  6. overvoerden
v.t.t.
  1. heb overvoerd
  2. hebt overvoerd
  3. heeft overvoerd
  4. hebben overvoerd
  5. hebben overvoerd
  6. hebben overvoerd
v.v.t.
  1. had overvoerd
  2. had overvoerd
  3. had overvoerd
  4. hadden overvoerd
  5. hadden overvoerd
  6. hadden overvoerd
o.t.t.t.
  1. zal overvoeren
  2. zult overvoeren
  3. zal overvoeren
  4. zullen overvoeren
  5. zullen overvoeren
  6. zullen overvoeren
o.v.t.t.
  1. zou overvoeren
  2. zou overvoeren
  3. zou overvoeren
  4. zouden overvoeren
  5. zouden overvoeren
  6. zouden overvoeren
en verder
  1. ben overvoerd
  2. bent overvoerd
  3. is overvoerd
  4. zijn overvoerd
  5. zijn overvoerd
  6. zijn overvoerd
diversen
  1. overvoer!
  2. overvoert!
  3. overvoerd
  4. overvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overvoeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
überfüttern overvoeren

overvaren:

overvaren Verb (vaar over, vaart over, voer over, voeren over, overgevaren)

  1. overvaren (met een vaartuig overzetten)
    übersetzen; herüberfahren; hinüberbringen; hinüberfahren
    • übersetzen Verb (übersetze, übersetzt, übersetzte, übersetztet, übersetzt)
    • herüberfahren Verb (fahre herüber, fährst herüber, fährt herüber, fuhr herüber, fuhrt herüber, herübergefahren)
    • hinüberbringen Verb (bringe hinüber, bringst hinüber, bringt hinüber, brachte hinüber, brachtet hinüber, hinübergebracht)
    • hinüberfahren Verb (fahre hinüber, fährst hinüber, fährt hinüber, fuhr hinüber, fuhrt hinüber, hinübergefahren)

Konjugationen für overvaren:

o.t.t.
  1. vaar over
  2. vaart over
  3. vaart over
  4. varen over
  5. varen over
  6. varen over
o.v.t.
  1. voer over
  2. voer over
  3. voer over
  4. voeren over
  5. voeren over
  6. voeren over
v.t.t.
  1. heb overgevaren
  2. hebt overgevaren
  3. heeft overgevaren
  4. hebben overgevaren
  5. hebben overgevaren
  6. hebben overgevaren
v.v.t.
  1. had overgevaren
  2. had overgevaren
  3. had overgevaren
  4. hadden overgevaren
  5. hadden overgevaren
  6. hadden overgevaren
o.t.t.t.
  1. zal overvaren
  2. zult overvaren
  3. zal overvaren
  4. zullen overvaren
  5. zullen overvaren
  6. zullen overvaren
o.v.t.t.
  1. zou overvaren
  2. zou overvaren
  3. zou overvaren
  4. zouden overvaren
  5. zouden overvaren
  6. zouden overvaren
en verder
  1. ben overgevaren
  2. bent overgevaren
  3. is overgevaren
  4. zijn overgevaren
  5. zijn overgevaren
  6. zijn overgevaren
diversen
  1. vaar over!
  2. vaart over!
  3. overgevaren
  4. overvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overvaren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
herüberfahren met een vaartuig overzetten; overvaren oversteken
hinüberbringen met een vaartuig overzetten; overvaren communiceren; iets transporteren; overbrengen; vervoeren
hinüberfahren met een vaartuig overzetten; overvaren iets transporteren; omverrijden; overheen rijden; overrijden; oversteken; vervoeren
übersetzen met een vaartuig overzetten; overvaren overbrengen; overzetten; translateren; vertalen; vertolken