Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abwägen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
afwegen; beraadslagen; considereren; in overweging nemen; met zorg wegen; overleggen; overwegen
|
ausdenken
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; fantaseren; plannen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
ausmachen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; afspreken; afzetten; bepalen; determineren; doven; eens worden; iets aanraden; iets overeenkomen; in de gaten houden; in het oog houden; ingeven; opletten; overeenkomen; overeenstemmen; raden; smoren; suggereren; toezien; uit elkaar gaan; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vaststellen
|
aussetzen
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aanmerken; blijven steken; buiten zetten; haperen; laten uitvallen; overslaan; stokken; vastlopen
|
bedenken
|
afwegen; beraden; beschouwen; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen
|
bedenken; doordenken; memoriseren; onthouden; te binnen schieten; te binnen vallen
|
beschauen
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; dood kunnen vallen; op het oog hebben
|
bestimmen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; afkondigen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; een ereteken geven; iets aanraden; ingeven; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; ordonneren; preciseren; raden; suggereren; van elkaar onderscheiden; vaststellen; verordenen; verordineren
|
betrachten
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; inspecteren; kijken; onderscheiden; ontwaren; op het oog hebben; opmerken; overzien; schouwen; staren; toeschouwen; turen; van plan zijn; zien
|
brüten
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
broeden; broeien; mijmeren; plussen; puzzelen; puzzels oplossen; tobben; uitbroeden; warm zijn; warmhouden
|
erfinden
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; evolueren; fantaseren; fingeren; in het leven roepen; maken; ontwerpen; ontwikkelen; scheppen; simuleren; uitdenken; uitvinden; veinzen; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
|
ermessen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
ernennen
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
benoemen; beroepen; bestempelen; betitelen; een naam geven; in functie aanstellen; noemen; vernoemen
|
ersinnen
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
|
erwägen
|
afwegen; beraden; beschouwen; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen
|
|
grübeln
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
aarzelen; bouderen; diep nadenken; dubben; een pruillip trekken; er over inzitten; in gedachten verzonken zijn; mijmeren; nadenken; peinzen; piekeren; plussen; prakkiseren; pruilen; puzzelen; puzzels oplossen; talmen; tobben; twijfelen; weifelen
|
nachdenken
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; beramen; bezinnen; filosoferen; nadenken; peinzen; piekeren; plan beramen; prakkiseren; puzzelen; puzzels oplossen; tobben; verzinnen; zinnen
|
nachdenken über
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
zinnen op
|
nachsinnen über
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen
|
nachsinnenüber
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
|
phantasieren
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; fantaseren; ijlen; kletsen; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden; wartaal spreken
|
reflektieren
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
de bal terugkaatsen; met gelijke munt terugbetalen; reflecteren; terugkaatsen; vergelden; weerkaatsen; weerschijnen; weerspiegelen
|
schätzen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; ingeven; inschatten; laken; loven; nadragen; op prijs stellen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; suggereren; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
|
sich ausdenken
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; beramen; fantaseren; plan beramen; plannen; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verdichten; verzinnen; voorwenden; zinnen
|
sinnen
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; beramen; mijmeren; nadenken; peinzen; piekeren; plan beramen; prakkiseren; verzinnen; zinnen
|
spekulieren
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
gewaagde zaken doen; gokken; met aandelen spelen; met geld spelen; op het oog hebben; speculeren; speculeren op
|
taxieren
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
aanslaan; adviseren; afwegen; begroten; bepalen; beramen; iets aanraden; ingeven; inschatten; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren
|
veranschlagen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
aanslaan; adviseren; becijferen; begroten; berekenen; calculeren; iets aanraden; ingeven; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren; uitrekenen; uitwerken
|
überdenken
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
bezinnen; doordenken; wikken en wegen
|
überlegen
|
afwegen; bedenken; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; iets overwegen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
doordenken; nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren
|
überschlagen
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; becijferen; berekenen; calculeren; iets aanraden; ingeven; overslaan; raden; suggereren; uitrekenen; uitwerken
|
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
überlegen
|
|
bestand; opgewassen tegen; overdekt
|