Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für opspan (Niederländisch) ins Deutsch
opspannen:
Konjugationen für opspannen:
o.t.t.
- span op
- spant op
- spant op
- spannen op
- spannen op
- spannen op
o.v.t.
- spande op
- spande op
- spande op
- spanden op
- spanden op
- spanden op
v.t.t.
- heb opgespannen
- hebt opgespannen
- heeft opgespannen
- hebben opgespannen
- hebben opgespannen
- hebben opgespannen
v.v.t.
- had opgespannen
- had opgespannen
- had opgespannen
- hadden opgespannen
- hadden opgespannen
- hadden opgespannen
o.t.t.t.
- zal opspannen
- zult opspannen
- zal opspannen
- zullen opspannen
- zullen opspannen
- zullen opspannen
o.v.t.t.
- zou opspannen
- zou opspannen
- zou opspannen
- zouden opspannen
- zouden opspannen
- zouden opspannen
en verder
- is opgespannen
- zijn opgespannen
diversen
- span op!
- spant op!
- opgespannen
- opspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze