Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. opkrabbelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opkrabbelen (Niederländisch) ins Deutsch

opkrabbelen:

opkrabbelen Verb (krabbel op, krabbelt op, krabbelde op, krabbelden op, opgekrabbeld)

  1. opkrabbelen
    aufkratzen
    • aufkratzen Verb (kratze auf, kratzt auf, kratzte auf, kratztet auf, aufgekratzt)

Konjugationen für opkrabbelen:

o.t.t.
  1. krabbel op
  2. krabbelt op
  3. krabbelt op
  4. krabbelen op
  5. krabbelen op
  6. krabbelen op
o.v.t.
  1. krabbelde op
  2. krabbelde op
  3. krabbelde op
  4. krabbelden op
  5. krabbelden op
  6. krabbelden op
v.t.t.
  1. ben opgekrabbeld
  2. bent opgekrabbeld
  3. is opgekrabbeld
  4. zijn opgekrabbeld
  5. zijn opgekrabbeld
  6. zijn opgekrabbeld
v.v.t.
  1. was opgekrabbeld
  2. was opgekrabbeld
  3. was opgekrabbeld
  4. waren opgekrabbeld
  5. waren opgekrabbeld
  6. waren opgekrabbeld
o.t.t.t.
  1. zal opkrabbelen
  2. zult opkrabbelen
  3. zal opkrabbelen
  4. zullen opkrabbelen
  5. zullen opkrabbelen
  6. zullen opkrabbelen
o.v.t.t.
  1. zou opkrabbelen
  2. zou opkrabbelen
  3. zou opkrabbelen
  4. zouden opkrabbelen
  5. zouden opkrabbelen
  6. zouden opkrabbelen
diversen
  1. krabbel op!
  2. krabbelt op!
  3. opgekrabbeld
  4. opkrabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opkrabbelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufkratzen opkrabbelen fleurig maken; openkrabben; opfleuren

Computerübersetzung von Drittern: