Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. ontwringen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontwringen (Niederländisch) ins Deutsch

ontwringen:

ontwringen Verb (ontwring, ontwringt, ontwrong, ontwrongen, ontwrongen)

  1. ontwringen (zich door te worstelen bevrijden; ontworstelen)

Konjugationen für ontwringen:

o.t.t.
  1. ontwring
  2. ontwringt
  3. ontwringt
  4. ontwringen
  5. ontwringen
  6. ontwringen
o.v.t.
  1. ontwrong
  2. ontwrong
  3. ontwrong
  4. ontwrongen
  5. ontwrongen
  6. ontwrongen
v.t.t.
  1. heb ontwrongen
  2. hebt ontwrongen
  3. heeft ontwrongen
  4. hebben ontwrongen
  5. hebben ontwrongen
  6. hebben ontwrongen
v.v.t.
  1. had ontwrongen
  2. had ontwrongen
  3. had ontwrongen
  4. hadden ontwrongen
  5. hadden ontwrongen
  6. hadden ontwrongen
o.t.t.t.
  1. zal ontwringen
  2. zult ontwringen
  3. zal ontwringen
  4. zullen ontwringen
  5. zullen ontwringen
  6. zullen ontwringen
o.v.t.t.
  1. zou ontwringen
  2. zou ontwringen
  3. zou ontwringen
  4. zouden ontwringen
  5. zouden ontwringen
  6. zouden ontwringen
en verder
  1. is ontwrongen
  2. zijn ontwrongen
diversen
  1. ontwring!
  2. ontwringt!
  3. ontwrongen
  4. ontwringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontwringen [znw.] Nomen

  1. ontwringen (afdwingen)
    Abzwingen; Abnötigen

Übersetzung Matrix für ontwringen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abnötigen afdwingen; ontwringen
Abzwingen afdwingen; ontwringen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sich losreißen ontworstelen; ontwringen; zich door te worstelen bevrijden