Niederländisch
Detailübersetzungen für ontsporen (Niederländisch) ins Deutsch
ontsporen:
-
ontsporen (uit het spoor raken; derailleren)
entgleisen; sich verirren; auf dem Holzweg sein-
sich verirren Verb (verirre mich, verirrst dich, verirrt sich, verirrte sich, verirrtet euch, sich verirrt)
-
auf dem Holzweg sein Verb
-
ontsporen (het spoor bijster raken)
Konjugationen für ontsporen:
o.t.t.
- ontspoor
- ontspoort
- ontspoort
- ontsporen
- ontsporen
- ontsporen
o.v.t.
- ontspoorde
- ontspoorde
- ontspoorde
- ontspoorden
- ontspoorden
- ontspoorden
v.t.t.
- ben ontspoord
- bent ontspoord
- is ontspoord
- zijn ontspoord
- zijn ontspoord
- zijn ontspoord
v.v.t.
- was ontspoord
- was ontspoord
- was ontspoord
- waren ontspoord
- waren ontspoord
- waren ontspoord
o.t.t.t.
- zal ontsporen
- zult ontsporen
- zal ontsporen
- zullen ontsporen
- zullen ontsporen
- zullen ontsporen
o.v.t.t.
- zou ontsporen
- zou ontsporen
- zou ontsporen
- zouden ontsporen
- zouden ontsporen
- zouden ontsporen
diversen
- ontspoor!
- ontspoort!
- ontspoord
- ontsporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ontsporen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
auf dem Holzweg sein | derailleren; ontsporen; uit het spoor raken | |
entgleisen | derailleren; het spoor bijster raken; ontsporen; uit het spoor raken | de weg kwijtraken; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen |
sich verirren | derailleren; ontsporen; uit het spoor raken | spoor bijster raken |