Niederländisch
Detailübersetzungen für ontredderen (Niederländisch) ins Deutsch
ontredderen:
-
ontredderen (van zijn stuk brengen; verwarren; in de war brengen)
Konjugationen für ontredderen:
o.t.t.
- ontredder
- ontreddert
- ontreddert
- ontredderen
- ontredderen
- ontredderen
o.v.t.
- ontredderde
- ontredderde
- ontredderde
- ontredderden
- ontredderden
- ontredderden
v.t.t.
- ben ontredderd
- bent ontredderd
- is ontredderd
- zijn ontredderd
- zijn ontredderd
- zijn ontredderd
v.v.t.
- was ontredderd
- was ontredderd
- was ontredderd
- waren ontredderd
- waren ontredderd
- waren ontredderd
o.t.t.t.
- zal ontredderen
- zult ontredderen
- zal ontredderen
- zullen ontredderen
- zullen ontredderen
- zullen ontredderen
o.v.t.t.
- zou ontredderen
- zou ontredderen
- zou ontredderen
- zouden ontredderen
- zouden ontredderen
- zouden ontredderen
diversen
- ontredder!
- ontreddert!
- ontredderd
- ontredderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ontredderen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
durcheinanderbringen | in de war brengen; ontredderen; van zijn stuk brengen; verwarren | door elkaar schudden; husselen; hutselen; overhoop halen |
verwirren | in de war brengen; ontredderen; van zijn stuk brengen; verwarren | ontzetten; uit de macht ontzetten; verlegen maken |