Niederländisch
Detailübersetzungen für ontfermen (Niederländisch) ins Deutsch
ontfermen:
-
ontfermen
sich erbarmen-
sich erbarmen Verb (erbarme mich, erbarmst dich, erbarmt sich, erbarmte sich, erbarmtet euch, sich erbarmt)
-
Konjugationen für ontfermen:
o.t.t.
- ontferm
- ontfermt
- ontfermt
- ontfermen
- ontfermen
- ontfermen
o.v.t.
- ontfermde
- ontfermde
- ontfermde
- ontfermden
- ontfermden
- ontfermden
v.t.t.
- heb ontfermd
- hebt ontfermd
- heeft ontfermd
- hebben ontfermd
- hebben ontfermd
- hebben ontfermd
v.v.t.
- had ontfermd
- had ontfermd
- had ontfermd
- hadden ontfermd
- hadden ontfermd
- hadden ontfermd
o.t.t.t.
- zal ontfermen
- zult ontfermen
- zal ontfermen
- zullen ontfermen
- zullen ontfermen
- zullen ontfermen
o.v.t.t.
- zou ontfermen
- zou ontfermen
- zou ontfermen
- zouden ontfermen
- zouden ontfermen
- zouden ontfermen
diversen
- ontferm!
- ontfermt!
- ontfermd
- ontfermend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ontfermen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sich erbarmen | ontfermen |