Niederländisch
Detailübersetzungen für ontbomen (Niederländisch) ins Deutsch
ontbomen:
-
ontbomen (ontbossen)
Konjugationen für ontbomen:
o.t.t.
- ontboom
- ontboomt
- ontboomt
- ontbomen
- ontbomen
- ontbomen
o.v.t.
- ontboomde
- ontboomde
- ontboomde
- ontboomden
- ontboomden
- ontboomden
v.t.t.
- heb ontboomd
- hebt ontboomd
- heeft ontboomd
- hebben ontboomd
- hebben ontboomd
- hebben ontboomd
v.v.t.
- had ontboomd
- had ontboomd
- had ontboomd
- hadden ontboomd
- hadden ontboomd
- hadden ontboomd
o.t.t.t.
- zal ontbomen
- zult ontbomen
- zal ontbomen
- zullen ontbomen
- zullen ontbomen
- zullen ontbomen
o.v.t.t.
- zou ontbomen
- zou ontbomen
- zou ontbomen
- zouden ontbomen
- zouden ontbomen
- zouden ontbomen
en verder
- is ontboomd
- zijn ontboomd
diversen
- ontboom!
- ontboomt!
- ontboomd
- ontbomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ontbomen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abholzen | ontbomen; ontbossen | bomen kappen; hakken; houwen; kappen; omhakken; vellen |
ausdünnen | ontbomen; ontbossen | decimeren; dunnen; minder talrijk maken; uitdunnen; wegkappen |