Niederländisch
Detailübersetzungen für ondervangen (Niederländisch) ins Deutsch
ondervangen:
-
ondervangen (een bezwaar ondervangen; voorkomen)
-
ondervangen (teniet doen; opheffen; verijdelen; nullificeren; vernietigen)
-
ondervangen (onderweg opvangen; opvangen; onderscheppen; afvangen)
abfangen; unterschlagen; zuvorkommen; aufschnappen-
unterschlagen Verb (unterschlage, unterschlägst, unterschlägt, unterschlug, unterschlugt, unterschlagen)
-
aufschnappen Verb (schnappe auf, schnappst auf, schnappt auf, schnappte auf, schnapptet auf, aufgeschnappt)
-
ondervangen (teniet doen; opheffen; terugdraaien; nullificeren; vernietigen)
Konjugationen für ondervangen:
o.t.t.
- ondervang
- ondervangt
- ondervangt
- ondervangen
- ondervangen
- ondervangen
o.v.t.
- onderving
- onderving
- onderving
- ondervingen
- ondervingen
- ondervingen
v.t.t.
- heb ondervangen
- hebt ondervangen
- heeft ondervangen
- hebben ondervangen
- hebben ondervangen
- hebben ondervangen
v.v.t.
- had ondervangen
- had ondervangen
- had ondervangen
- hadden ondervangen
- hadden ondervangen
- hadden ondervangen
o.t.t.t.
- zal ondervangen
- zult ondervangen
- zal ondervangen
- zullen ondervangen
- zullen ondervangen
- zullen ondervangen
o.v.t.t.
- zou ondervangen
- zou ondervangen
- zou ondervangen
- zouden ondervangen
- zouden ondervangen
- zouden ondervangen
diversen
- ondervang!
- ondervangt!
- ondervangen
- ondervangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze