Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. omrekenen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omrekenen (Niederländisch) ins Deutsch

omrekenen:

omrekenen Verb (reken om, rekent om, rekende om, rekenden om, omgerekend)

  1. omrekenen
    umrechnen
    • umrechnen Verb (rechne um, rechnest um, rechnet um, rechnete um, rechnetet um, umgerechnet)

Konjugationen für omrekenen:

o.t.t.
  1. reken om
  2. rekent om
  3. rekent om
  4. rekenen om
  5. rekenen om
  6. rekenen om
o.v.t.
  1. rekende om
  2. rekende om
  3. rekende om
  4. rekenden om
  5. rekenden om
  6. rekenden om
v.t.t.
  1. heb omgerekend
  2. hebt omgerekend
  3. heeft omgerekend
  4. hebben omgerekend
  5. hebben omgerekend
  6. hebben omgerekend
v.v.t.
  1. had omgerekend
  2. had omgerekend
  3. had omgerekend
  4. hadden omgerekend
  5. hadden omgerekend
  6. hadden omgerekend
o.t.t.t.
  1. zal omrekenen
  2. zult omrekenen
  3. zal omrekenen
  4. zullen omrekenen
  5. zullen omrekenen
  6. zullen omrekenen
o.v.t.t.
  1. zou omrekenen
  2. zou omrekenen
  3. zou omrekenen
  4. zouden omrekenen
  5. zouden omrekenen
  6. zouden omrekenen
en verder
  1. is omgerekend
  2. zijn omgerekend
diversen
  1. reken om!
  2. rekent om!
  3. omgerekend
  4. omrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omrekenen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
umrechnen omrekenen

Computerübersetzung von Drittern: