Niederländisch
Detailübersetzungen für naroep (Niederländisch) ins Deutsch
naroepen:
-
naroepen
Konjugationen für naroepen:
o.t.t.
- roep na
- roept na
- roept na
- roepen na
- roepen na
- roepen na
o.v.t.
- riep na
- riep na
- riep na
- riepen na
- riepen na
- riepen na
v.t.t.
- heb nageroepen
- hebt nageroepen
- heeft nageroepen
- hebben nageroepen
- hebben nageroepen
- hebben nageroepen
v.v.t.
- had nageroepen
- had nageroepen
- had nageroepen
- hadden nageroepen
- hadden nageroepen
- hadden nageroepen
o.t.t.t.
- zal naroepen
- zult naroepen
- zal naroepen
- zullen naroepen
- zullen naroepen
- zullen naroepen
o.v.t.t.
- zou naroepen
- zou naroepen
- zou naroepen
- zouden naroepen
- zouden naroepen
- zouden naroepen
en verder
- ben nageroepen
- bent nageroepen
- is nageroepen
- zijn nageroepen
- zijn nageroepen
- zijn nageroepen
diversen
- roep na!
- roept na!
- nageroepen
- naroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für naroepen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
nachrufen | naroepen |
Computerübersetzung von Drittern: