Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. meezenden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für meezend (Niederländisch) ins Deutsch

meezenden:

meezenden Verb (zend mee, zendt mee, zond mee, zonden mee, meegezonden)

  1. meezenden (meesturen; meegeven)

Konjugationen für meezenden:

o.t.t.
  1. zend mee
  2. zendt mee
  3. zendt mee
  4. zenden mee
  5. zenden mee
  6. zenden mee
o.v.t.
  1. zond mee
  2. zond mee
  3. zond mee
  4. zonden mee
  5. zonden mee
  6. zonden mee
v.t.t.
  1. heb meegezonden
  2. hebt meegezonden
  3. heeft meegezonden
  4. hebben meegezonden
  5. hebben meegezonden
  6. hebben meegezonden
v.v.t.
  1. had meegezonden
  2. had meegezonden
  3. had meegezonden
  4. hadden meegezonden
  5. hadden meegezonden
  6. hadden meegezonden
o.t.t.t.
  1. zal meezenden
  2. zult meezenden
  3. zal meezenden
  4. zullen meezenden
  5. zullen meezenden
  6. zullen meezenden
o.v.t.t.
  1. zou meezenden
  2. zou meezenden
  3. zou meezenden
  4. zouden meezenden
  5. zouden meezenden
  6. zouden meezenden
en verder
  1. ben meegezonden
  2. bent meegezonden
  3. is meegezonden
  4. zijn meegezonden
  5. zijn meegezonden
  6. zijn meegezonden
diversen
  1. zend mee!
  2. zendt mee!
  3. meegezonden
  4. meezendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für meezenden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
mitschicken meegeven; meesturen; meezenden
mitsenden meegeven; meesturen; meezenden

Computerübersetzung von Drittern: