Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. meepikken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für meepik (Niederländisch) ins Deutsch

meepikken:

meepikken Verb (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)

  1. meepikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; oppikken)
    lernen; Unterricht bekommen; studieren
  2. meepikken (graantje meepikken)
    entwenden; klauen; rauben; stehlen; mitnaschen
    • entwenden Verb (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • klauen Verb (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • rauben Verb (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • stehlen Verb (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • mitnaschen Verb

Konjugationen für meepikken:

o.t.t.
  1. pik mee
  2. pikt mee
  3. pikt mee
  4. pikken mee
  5. pikken mee
  6. pikken mee
o.v.t.
  1. pikte mee
  2. pikte mee
  3. pikte mee
  4. pikten mee
  5. pikten mee
  6. pikten mee
v.t.t.
  1. heb meegepikt
  2. hebt meegepikt
  3. heeft meegepikt
  4. hebben meegepikt
  5. hebben meegepikt
  6. hebben meegepikt
v.v.t.
  1. had meegepikt
  2. had meegepikt
  3. had meegepikt
  4. hadden meegepikt
  5. hadden meegepikt
  6. hadden meegepikt
o.t.t.t.
  1. zal meepikken
  2. zult meepikken
  3. zal meepikken
  4. zullen meepikken
  5. zullen meepikken
  6. zullen meepikken
o.v.t.t.
  1. zou meepikken
  2. zou meepikken
  3. zou meepikken
  4. zouden meepikken
  5. zouden meepikken
  6. zouden meepikken
en verder
  1. ben meegepikt
  2. bent meegepikt
  3. is meegepikt
  4. zijn meegepikt
  5. zijn meegepikt
  6. zijn meegepikt
diversen
  1. pik mee!
  2. pikt mee!
  3. meegepikt
  4. meepikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für meepikken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Unterricht bekommen kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken
entwenden graantje meepikken; meepikken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
klauen graantje meepikken; meepikken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; onteigenen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
lernen kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; bijbrengen; blokken; doceren; eigen maken; iets leren; inlichten; instuderen; leerstof erin stampen; leren; onderrichten; onderwijzen; oppikken; opsteken; studeren; verhelpen; verwerven; voorlichten
mitnaschen graantje meepikken; meepikken
rauben graantje meepikken; meepikken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegplunderen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
stehlen graantje meepikken; meepikken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven van; depriveren; doorleven; doorstaan; gappen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verdragen; verduisteren; verduren; verteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
studieren kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; bestuderen; blokken; eigen maken; instuderen; leerstof erin stampen; leren; oefenen; onderwijzen; oppikken; opsteken; repeteren; studeren; verwerven