Niederländisch
Detailübersetzungen für meepik (Niederländisch) ins Deutsch
meepikken:
-
meepikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; oppikken)
-
meepikken (graantje meepikken)
Konjugationen für meepikken:
o.t.t.
- pik mee
- pikt mee
- pikt mee
- pikken mee
- pikken mee
- pikken mee
o.v.t.
- pikte mee
- pikte mee
- pikte mee
- pikten mee
- pikten mee
- pikten mee
v.t.t.
- heb meegepikt
- hebt meegepikt
- heeft meegepikt
- hebben meegepikt
- hebben meegepikt
- hebben meegepikt
v.v.t.
- had meegepikt
- had meegepikt
- had meegepikt
- hadden meegepikt
- hadden meegepikt
- hadden meegepikt
o.t.t.t.
- zal meepikken
- zult meepikken
- zal meepikken
- zullen meepikken
- zullen meepikken
- zullen meepikken
o.v.t.t.
- zou meepikken
- zou meepikken
- zou meepikken
- zouden meepikken
- zouden meepikken
- zouden meepikken
en verder
- ben meegepikt
- bent meegepikt
- is meegepikt
- zijn meegepikt
- zijn meegepikt
- zijn meegepikt
diversen
- pik mee!
- pikt mee!
- meegepikt
- meepikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze