Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abführen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
|
abtragen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
afbetalen; afbreken; afdragen; aflossen; afrekenen; ergens uitscheuren; iets afbreken; overdragen aan; remplaceren; ruineren; slijten; slopen; vereffenen; vernielen; vernietigen; vernieuwen; verrekenen; verslijten; verteren; vervangen; verwisselen; verwoesten; zich kwijten
|
davontragen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
behalen; bereiken; doordringen; omhoogkomen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opstijgen; opvliegen; penetreren in; verkrijgen; winnen
|
fortbringen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
fortfahren
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
aanhouden; afreizen; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; heengaan; opstappen; smeren; verdergaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; vervolgen; verwijderen; voortgaan; voortzetten; weggaan; wegreizen; wegtrekken
|
fortführen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
aanhouden; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; gispen; laken; nadragen; prolongeren; verdergaan; vervolgen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; voortgaan; voortzetten
|
fortschaffen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
aanrekenen; aanwrijven; afnemen; afzonderen; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; ecarteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; lichten; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
fortschleppen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
beroven; bestelen
|
forttragen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
|
wegbringen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
begeleiden; wegbrengen
|
wegführen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
wegleiden; wegvoeren
|
wegschaffen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
aanrekenen; aanwrijven; afnemen; afzonderen; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; ecarteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; lichten; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegmaken; wegnemen; wegwerken; zoek maken; zoekmaken
|
wegschleppen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
versjouwen
|
wegtragen
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
|